Naast laatstgemeld huis stond Marktwaarts een huis, dat naar zijne na te melden eigenaren een tijdlang het Huis
| 183 | ||||||||||
van Cloetingen geheeten werd; in het midden daarvan stond het huis der Colen's, waarover nader. Het Huis van Cloetingen was eerst het eigendom van Berthout Bacx, ook wel Back genaamd, die in 1477 de heerlijkheid Asten kocht van Peter van Vertaing, heer van Heeswijk en Dinther.
Volgens Schutjes Gesch. van het Bisdom den Bosch III p. 145 was genoemde Bacx heer van Tilburg; dit is niet juist, daar deze niet de heerlijkheid van dien naam doch slechts het goed Teynthoven of Tot Inthout, gelegen onder West-Tilburg, bezat, waarmede hij in 1442 werd beleend, evenals zijne voorouders zulks waren geweest. Men kan derhalve uit de beleeningen met dat goed zijne voorouders leeren kennen; dezen waren volgens die akten de volgende:
1° Jan Arnts Bertout Bax soene.
2° Arnt Bertout, Jan Bax soen was.
3° de zoon van dezen laatste, Jan Back van Tilborch, 1435 na doode van zijnen broeder Gheerit Back met dit goed beleend; blijkens het Leenregister van Strick was zijne vrouw Margriet van Broeckhoven 1) en schonk zij hem een zoon, die voornoemde Berthout Bacx 2) was.
Deze Bacx, wiens wapen was: in zilver een schildhoofd van keel, beladen met eenen loopenden leeuw van zilver, terwijl de in Deel II blz. 150 genoemde Bacx'en van Herenthals tot wapen hadden drie gouden klokken (2 en 1) op een veld van sabel, werd in 1442 met voorschreven goed beleend en huwde Maria Wolffaerts, welke reeds in 1448 was overleden 3). Zijn zoon was Jan Bacx, ridder; deze erfde van hem de heerlijkheid Asten en was schepen van den Bosch en Zwanenbroeder der Ill. L. V. Broederschap aldaar; den 11 Febr.
| 184 | ||||||||||
1508 stierf hij. Zijne vrouw was Adriana van Wylick 4), die hem deze kinderen schonk: a. Otto Bacx, heer van Asten na doode zijns vaders, was in 1516 reeds overleden; hij bleef ongehuwd doch liet na eenen bastaardzoon Johannes Bacx (of Back)
b. Adriana Bacx. Zij erfde de heerlijkheid Asten van haren genoemden broeder en huwde met 1° Johan van Arkel, heer van Heukelom, Waardenburg en Ammerzoden, die in 1512 stierf; 2° Wolfard van Brederode, zoon van Walraaf, heer van Brederode en Vianen en Margaretha van Borssele, de erfdochter van Cloetingen; door erfenis van zijne moeder werd hij heer van laatstgezegde heerlijkheid; hij woonde meestal te Utrecht en stierf, zoo schreef S. van Leeuwen in zijne Batavia Illustrata, op sijn huys te Oosterwijk in de Kempen (het huis Duerendael 5), zijnde (hij) onlanx te voren van Brussel gekomen, daar men meind dat hem vergift ingegeven was, anno 1548 en begraven te Vyanen. Van Adriana Bacx voornoemd had hij deze kinderen:
Margaretha van Brederode, zooeven genoemd, erfde van hare grootmoeder Adriana van Wylick, weduwe van Jan Bacx voornoemd, het hierbedoeld huis, dat zij en haar genoemde echtgenoot vervolgens voor Schepenen van den Bosch op den 28 Augustus 1563 aan haren broeder Reinier verkocht, waarna het den naam van het Huis van Cloetingen kreeg. De van dien verkoop opgemaakte akte 7) houdt daarover het volgende in:
| 185 | ||||||||||
jonker Jan van Wytenhorst, drossard van Montfort en en zijne vrouw Margaretha van Brederode, dochter van wijlen jonker Wolphart, heer van Cloetingen, verkoopen aan jonker Reynier van Brederode, heer tot Cloetingen, Asten, Reewijk en Voshol, een huys, erve, hoff, boogaert, beemt, poorten ende andere, staende binnen der stadt van 's-Hartogenbossche in de Hijnthamerstraet tegen Sint Janskercke over tussen den huysen ende erven van wijlen Everarden van Doern, Jans Boeyens alias van Rysingen ende den Convent van de Susteren van Orthen aen d'een zyde ende den huysen ende erven van den Heyligen Gheest binnen de voirs. stadt ende van Henrixken Colen aen d'andere zyde, streckende van de gemeynde straeten totter stadt walle toe, zijnde dit huis c.a. aan Margaretha voornoemd vermaakt geweest door wijlen vrouwe Adriana van Wylich, weduwe van Jan Back, ridder. Gezegde Reinier van Brederode was heer van Asten, Cloetingen en Voshol en stierf in 1584; te Haarlem werd hij begraven; hij huwde met 1° Margaretha van Doerne, de dochter van Everard, heer van Deurne en Liessel en hoogschout van de stad en Meierij van den Bosch en Margaretha van Vladeracken; 2° Helena van Manderscheid. Van zijne eerste vrouw had hij deze kinderen:
| 186 | ||||||||||
| 187 | ||||||||||
Reinier van Brederode deed bij monde van zijnen lasthebber Coenradus Janszn de Confluentia (van Coblentz) 11 Augustus 1571 (Reg. n° 219 f. 522 vso) afstand van den tocht, dien hij als weduwnaar zijner eerste echtgenoote Margaretha van Doerne van het huis van Cloetingen had; het werd alstoen gezegd te zijn: domus, area, hereditas vacua, ledige plaetse vocata, porta, necnon introitus et exitus cujusdam alterius portae, stabulum, domus posterior, ortus, pomerium ac petia terrae pasturalis, sibi retro adjacentes, communiter de huysinge van Cloetingen nuncupatae en te staan tusschen het huis van de Tafel van den H. Geest, quadam domo Henricae, filiae quondam Jacobi Colen inter dictas duas portas jacente, ex uno en tusschen het huis liberorum domicelli Johannis de Doerne, het erf van Johannis Naets en het erf der Zusters van Orthen ex alio; dien afstand deed hij ten behoeve zijner kinderen Henrick, Walraaf, Floris, Wolphard, Maximiliana, Anna en Adriana van Brederode (de nonnen blijken niet mede
| 188 | ||||||||||
geteld te hebben); nadat dit geschied was, verkochten die kinderen, de vijf laatstgenoemde hunner, omdat zij nog minderjarig waren, vertegenwoordigd door hunne voogden Gothard, heer van Millendonck, Ghoor, Vronenborch, Meyel enz. en Johannes van Wittenhorst, het huis van Cloetingen aan Laurentius Metsius, tweeden bisschop van den Bosch 13). Zooals wij hierna nog zullen zien, kocht deze in 1574 hier nog bij het te midden van dit huis staand huis van Jacob Colen. Laurentius Metsius kocht die beide huizen niet voor het Bisdom den Bosch, maar voor zich zelf; vandaar dat zij na zijnen dood geërfd werden door zijne bloedverwanten Barbara en Walburgis, dochters van Nycolaus van der Beken en Paulina de Mets, respectievelijke echtgenooten van Mr. Maarten Bardoul en Mr. Johannes Hogaerts Kelders, die het 10 November 1587 14) ruilden met Clemens Crabbeels, als prelaat der Abdij van Tongerloo tegen, zooals wij in Deel I blz. 397 reeds zagen, het refugiehuis, dat gezegde Abdij in de St. Jorisstraatte den Bosch had staan; gezegde prelaat was reeds in 1584 aan Metsius als bisschop van den Bosch opgevolgd. Het huis van Cloetingen werd daarop het refugiehuis der meergezegde Abdij, wat het slechts bleef tot 1590, want, zooals blijkt uit Foppens Historia Episcopatus Sylvaeducensis p. 75 stond die Abdij het in dat jaar 15) aan het Bisdom den Bosch af om het te doen dienen tot bisschoppelijk paleis; het werd daarbij omschreven als: het groot huys van Tongerloo met syne toebehoirten, gestaen binnen die stadt van 's Hertoghenhossche ende nu ter tijt vermangelt op het huys, by den Eerw. Heere den Bisschop Metsius syne erffgenaemen achter gelaeten ende nu by den teghenwoordighen Eerw. Heere Bisschop 16) bewoont, geestimeert by gemeyn consent van partye op hondert guldens erffelijck. | 189 |
Noten | |
1. | In Taxandria II p. 154 wordt haar voornaam Machteld genoemd. |
2. | Hij had blijkens den Nieuwen Catologus der oorkonden enz. van het Prov. Genootsch. van Kunsten en Wetenschap, in N.-Brabant p. 20 ook nog eenen broeder Jan. |
3. | Volgens Taxandria II p. 154 was zijne vrouw Catharina Monicx. |
4. | Zij had in 1523 land liggen te Veen bij Heusden. |
5. | Men zie hierover Taxandria IV blz. 192. |
6. | Men zie nog Ad. Steffens Gesch. der aloude heerlijkheid Ter Horst blz. 46. |
7. | Reg. n° 183 f. 574. |
8. | Zij was dochter van Frederick van Renesse en Anna van Hamal (Zie Deel I p. 234, alwaar ik haren vader den voornaam Ferry gaf). |
9. | Men zie over hem Ad. Steffens t.a.p. blz. 67 en vlgd. |
10. | Taxandria IV p. 192. |
11. | Taxandria III blz. 237. |
12. | Deze Henrick van Doerne was zoon van Everard van Doerne, heer van Liessel (den zoon van Henrick, ook heer van Liessel en Maria van Eyck) en Antonetta van Assendelft. |
13. | De eerste bisschop van den Bosch was Franciscus Sonnius. |
14. | Reg. n° 245 f. 48 en 49. |
15. | Blijkens R.A. van Zuylen Stadsrekeningen II p. 1069 geschiedde dit reeds in 1587. |
16. | Crabbeels n.l. |